Bruinkool Groeve Carisborg.

Volgens diverse aantekeningen (zie inv. nr. 430) is de aanwezigheid van bruinkool in de omgeving van Heerlen bij toeval ontdekt door J.A. Sijstermans, toen deze in 1893 op het landgoed Carisborg naar water aan het boren was. De op 31 januari 1899 onder de benaming Carisborg aangevraagde concessie in de gemeente Heerlen, ca. 120 ha groot, werd pas in 1906 bij Koninklijk Besluit van 17 november, nr. 29 (zie inv. nr. 297) toegekend. Aanvragers waren de heren graaf A. d'Ansembourg, J.A. Sijstermans en dr E. Wintgens. De exploitatie kwam echter niet van de grond, vooral door de nog geringe kennis, gebrek aan financiën en het algemeen gebruik van steenkool als brandstof. Het verstrijken van de uitsteltermijn in 1916 en de aanmaning met de exploitatie te beginnen, waren-naast de steenkoolschaarste tijdens de oorlogsjaren-aanleiding de plannen te hervatten en voorbereidingsmaatregelen te treffen. Dank zij de financiële interesse van de in Rotterdam gevestigde N.V. Furness' Scheepvaart- en Agentuur Maatschappij werd in 1917 de N.V. tot Exploitatie van Bruinkolenvelden 'Carisborg' opgericht. Tot de handelsactiviteiten van de N.V. Furness' behoorde de import van Engelse en Amerikaanse kolen. Deze stagneerde aanzienlijk tijdens de eerste wereldoorlog. In 1915 werden door Furness' gekocht de 'Steenkolenhandelsmaatschappij voorheen Jan Veldhuizen Wzn' en de 'N.V. Steenkolenhandel Holland', beide te Amsterdam. Samen met de vroegere afdeling kolenimport werden zij gedrieën omgevormd tot een nieuwe maatschappij, de N.V. Furness' Kolen Maatschappij, gevestigd te Rotterdam.
De vroegere directeur van de 'Steenkolenhandelsmaatschappij, voorheen Jan Veldhuizen Wzn', A. Boichel, werd directeur van het filiaal in Amsterdam van deze nieuwe maatschappij. Vooral door zijn interesse raakte Furness' betrokken bij de deelneming in de exploitatieplannen rond de bruinkool. Bij de oprichting van de maatschappij 'Carisborg', als een dochteronderneming van de N.V. Furness' Kolen Maatschappij, werd Boichel de eerste directeur. Dank zij onderzoekingen en adviezen van ingenieur dr P. Wintgens te Heerlen kon in de periode mei-augustus 1917 met een proefbedrijf worden gewerkt, waarna tot definitieve exploitatie werd besloten. In een onderhandse akte van 15 november 1917 werd het recht tot ontginning door de concessionarissen aan Carisborg overgedragen. De maatschappij Carisborg was gevestigd te Rotterdam en startte met een maatschappelijk kapitaal van een miljoen gulden. Het geplaatste aandelenkapitaal bedroeg f 250.000,-: 100 gewone aandelen à f 1.000,- stonden op naam van N.V. Furness' Kolen Maatschappij. 150 preferente aandelen à f 1.000,- op naam van P.C. Jongeneel, A. Boichel en M. Jongeneel. In januari 1920 werden alle aandelen, op een enkele uitzondering na, op naam van Furness' Scheepvaart- en Agentuur Maatschappij te Rotterdam overgeschreven. Tot directeur van het bedrijf werd de eerder genoemde A. Boichel aangesteld, terzijde gestaan door P. Wintgens als bedrijfsingenieur en G. van de Hoeven als bedrijfsleider. In 1920 wordt nog in de verslagen melding gemaakt van B.W.M. Ottevanger als (mede)directeur.
Van een der concessionarissen werd het landhuis Passarts-Nieuwenhagen te Heerlen in huur verkregen en gedeeltelijk als kantoor en woning ingericht. De productie kwam aanvankelijk slecht op gang, vooral door gebrek aan materiaal. Door een contract met de Amsterdamsche Ballast Maatschappij (ABM), die beschikte over een grote hoeveelheid apparatuur, zoals excavateurs, locomotieven e.d., breidde het bedrijf zich na 1918 aanzienlijk uit. Met de directie der Staatsmijnen werden regelingen getroffen voor het vervoer van ruwe bruinkool. Het jaarverslag van de bedrijfsingenieur over 1917-1918 vermeldt een totaal van 32 beambten en 574 arbeiders, waarvan er respectievelijk 14 en 520 in dienst waren van de ABM. In 1919 verminderde het personeelsbestand tot 24 beambten en 192 arbeiders, waarvan er 11 en 158 van de ABM afkomstig waren. De sterk verminderde vraag naar bruinkool was hiervan de oorzaak. In 1924 werd de relatie met de ABM beëindigd. Sindsdien werden de graaf- en grondwerkzaamheden volledig in eigen beheer uitgevoerd. In deze jaren was de invoer van steenkool weer sterk toegenomen en ontstonden er grote afzetproblemen voor ruwe bruinkool als brandstof. De directie besloot de ruwe bruinkool te veredelen en daarom tot briketteren over te gaan, waarvoor in 1922 met de bouw van een briketfabriek te Treebeek werd begonnen; in september van het jaar daarop werden de eerste briketten geperst. Na een proefperiode van vier maanden bedroeg de productie in 1924 ruim 57.000 ton.
Zij zou zich tot 1928 in stijgende lijn ontwikkelen. Door verschillende factoren, zoals concurrentie uit het buitenland, contingentering e.d. ontstonden in de volgende jaren afzetmoeilijkheden, zodat tot inkrimping van personeel en productie werd besloten. De verkoop, tot dan toe verricht door het Duitsche Bruinkolen Syndicaat via de Bruinkolen- en Bruinkolenbrikettenhandel te Amsterdam, het Verkoopkantoor van de Staatsmijnen en de Familie Harteveld Hoos en Heyermans, werd meer en meer gedecentraliseerd. Vooral het gebruik van briketten in bakkersovens werd gepropageerd. Het aantal arbeiders was in deze periode tot beneden de 100 gedaald en de productie lag rond de 40.000 ton briketten. Na verdere dalingen tot in 1934 vertoonde de productie in 1935 weer een stijgende lijn, een beeld dat zich toen alleen nog maar in positieve zin ontwikkelde, ook door de oorlogsjaren heen, met een bestand van ca. 200 arbeiders in 1944. De productie in de laatste oorlogsjaren was beduidend minder. De heer A. Boichel is tot 31 december 1945 directeur gebleven. Hij werd per 1 januari 1946 door de procuratiehouders P. Wintgens en J.W. Peperkamp opgevolgd. De laatste zou directeur blijven tot de sluiting van het bedrijf in 1968. Na de bevrijding van Nederland schommelde de productie tot het einde der vijftiger jaren tussen de 60.000 en 85.000 ton briketten. Het aantal arbeiders varieerde van ongeveer 250 in 1947 tot 180 in 1958.
Bij de start van het bedrijf in 1917 werd de bruinkool gegraven uit een terrein in de gemeente Heerlen, Carisborg I genaamd, nabij de hoeve Carisborg. Tot in de jaren dertig werden regelmatig concessie-uitbreidingen aangevraagd, de laatste onder de benaming Carisborg III, rond 16 ha, in 1939. (De benaming Carisborg II oftewel Heerlerheide was een concessie van de onderneming Bergerode). Geleidelijk aan geraakten de groeven uitgeput. In de oorlogsjaren (tweede wereldoorlog) werd naar nieuwe gebieden gezocht. Bij Koninklijk Besluit van 3 november 1920, nr 54, werd aan de N.V. Centraal Verrekenkantoor van Brandstoffen te 's-Gravenhage concessie verleend voor het ontginnen van bruinkool in de gemeente Kerkrade onder de naam Anna. Door de sterke groei van de steenkoolmarkt rond 1921 daalde de vraag naar bruinkool en werd de productie op diverse mijnvelden gestaakt. Van ontginning van het mijnveld Anna kwam niets meer. In 1943 werd deze concessie van de Staat der Nederlanden door Carisborg in eigendom verkregen, waaruit in mei 1944 de eerste bruinkool werd afgeleverd. In 1949 werd het laatste restant uit de groeve Carisborg gedolven en tevens een restant uit de groeve Herman te Eygelshoven overgenomen. De groeve Anna in de gemeente Kerkrade, vanaf 1944 in productie, lag zo'n 12 tot 15 km van Carisborg verwijderd, waardoor de exploitatiekosten hoog opliepen. De bruinkoollagen bevonden zich op ca. 30 meter diepte met daarboven deklagen van zand, grint en klei; het grondverzet bedroeg in deze periode ca. 70.000 m3 per maand. De bruinkoolproductie bedroeg in 1952 230.000ton waaruit ca. 70.000 ton briketten werden geperst, per dag omgerekend 500.000 stuks. Carisborg produceerde twee soorten, nl. de 7- en de 6-duims sloffen, waarvan de eerste vooral in bakkersovens werden gebruikt, terwijl de 6-duims Annabriketten vooral geschikt waren voor huisbrand. De groeve Anna raakte in de jaren 1959 en 1960 uitgeput en werd op 1 februari 1960 gesloten.
Van 1954 al werd reeds uit de nabij gelegen groeve Maria Theresia te Herzogenrath in de Duitse Bondsrepubliek (DBR) bruinkool aangekocht en aangevoerd. In de daarop volgende jaren kwamen de besprekingen over het afgraven van deze groeve door Carisborg op gang. Pas in september 1959 werd hierover met de Rheinische Aktiengesellschaft für Braunkohlenbergbau und Brikettfabrikation, later Rheinische Braunkohlenwerke AG te Keulen, een contract afgesloten. In deze jaren is ook gezocht naar bruinkool nabij Rimburg in de gemeente Ubach over Worms onder de benaming Paul. In 1959 werd deze concessie verleend maar door de leverantie uit de groeve Maria Theresia werd de exploitatie uitgesteld. Het veld Paul is ook daarna niet meer tot ontginning gekomen. In 1958 en 1959 vond ook nog levering plaats uit de kleine groeve Ottilie in de gemeente Merkstein in de DBR. Voor de exploitatie van de groeve Maria Theresia werd in 1960 een nieuwe maatschappij opgericht als dochteronderneming van Carisborg, nl. de Herzogenrather Braunkohlenwerk GmbH te Keulen. In een aantal contracten werden diverse aangelegenheden tussen Carisborg en de Herzogenrather geregeld. Directeur J.W. Peperkamp van Carisborg trad als 'Geschäftsführer' op; de administratie werd door Carisborg verricht. In het begin van de jaren zestig ontstonden er productieproblemen en verminderde de afzet door een aantal zachte winters. Het aantal arbeiders bedroeg in 1960 124 met een productie van 62.000 ton briketten.
In deze jaren deed zich ook pas goed de concurrentie van andere brandstoffen als olie en aardgas gevoelen, vooral door de toepassing van deze brandstoffen in bakkersovens. In 1965 werd op de fabricage van briketten verlies geleden. Voordien was de productie in het algemeen rendabel en winstgevend geweest en werd er jaarlijks een hoog dividend aan de moedermaatschappij afgedragen. In volgende jaren verslechterde het beeld en ging het bedrijf een zelfde weg op als de bedrijven in de steenkoolindustrie. Overheidssteun werd niet verkregen en toen in 1966 een van de grootste afnemers in Duitsland zijn contract opzegde, kwam het bedrijf duidelijk in moeilijkheden. In 1967 werd een sluitingsprogramma aan de Minister van Economische Zaken voorgelegd en de productie in de fabriek beëindigt; het aantal arbeiders dat in 1966 nog ca honderd man bedroeg, was per 31 december 1968 gedaald tot veertig. De enige bruinkoolindustrie in Nederland staakt dan haar activiteiten. De bouw van de briketfabriek in 1922/1923 was een goede keuze gebleken; zij heeft het bedrijf in staat gesteld haar activiteiten tot 1968 voort te zetten. In de periode 1969 tot medio 1970 werden de fabriek en de installaties ontmanteld en de gebouwen gesloopt. Nadat aan artikel 136 van het Mijnreglement 1964 was voldaan door het treffen van maatregelen ter voorkoming van gevaar alvorens het mijnwerk te verlaten, kwam er een einde aan ruim vijftig jaar bruinkoolindustrie in Nederland. Binnen de moedermaatschappij Furness' te Rotterdam blijft de naam Carisborg nog behouden in de B.V. Maatschappij Carisborg, een thans nog bestaande werkmaatschappij op het terrein van onroerend goed.

( foto's niet kopiëren ivm auteursrechten, Auteurswet 1912 )

© www.gluckauf.nl

 

Over Limburgse steenkoolindustrie zijn vele boeken geschreven maar over de winning van bruinkool is weinig geschreven. Toch heeft de winning van bruinkool mede het uiterlijk van het Limburgse landschap bepaald. Net als steenkool is bruinkool miljoenen jaren geleden ontstaan uit afgestorven plantenmateriaal. Vergeleken met steenkool bezat bruinkool echter een veel lagere verbrandingswaarde en waren de bruinkoollagen minder dik en vaak onder ongunstige geologische omstandigheden gelegen. Deze nadelen werden slechts gedeeltelijk gecompenseerd door het feit dat de winning van bruinkool in dagbouw kon plaatsvinden. Het heeft dan ook lang geduurd voordat de exploitatie van bruinkoolvoorraden economisch rendabel werd. Er waren 4 bruinkoolgroeves in Limburg, Groeve Louisegroeve te Greatheide ( 1917-1921 ) Groeve Herman te Eygelshoven (1905-1950), Groeve Anna te Haanrade (1943-1960) en Groeve Carisborg te Heerlerheide (1917-1968). Bruinkoolgroeve Carisborg bezat tevens sinds eind 1923 als enige groeve een eigen briketfabriek.

 

Platengrond van de bruinkolen.